Zelfvervullers – omdat ‘woord’ een woord is
Ieder woord benoemt iets. Het woord ‘koe’ beschrijft een al dan niet zwart-wit gevlekt rund, terwijl het woord ‘veertien’ het veertiende getal in ons rekenkundig stelsel is, geteld vanaf het getal 1. Zo heeft elk woord in onze taal een betekenis; soms tastbaar, zoals ‘stoel’, soms minder tastbaar (‘geest’) of helemaal niet (‘blauw’ of ‘knullig’). Woorden die iets benoemen dat met de taal zelf te maken heeft, kunnen echter nog een extra eigenschap hebben: ze kunnen niet alleen íets benoemen, ze kunnen ook zichzelf benoemen. Die woorden hebben de zelfvervullende naam zelfvervullers gekregen.
Een zelfvervuller is een woord dat zelf de eigenschap bezit die het benoemt. Dat klinkt wat ingewikkeld, maar er zijn voldoende voorbeelden die het helder kunnen maken. Het meest logische voorbeeld is het woord ‘woord’. Het woord ‘woord’ benoemt een combinatie van letters die samen ergens betekenis aan geven – precies wat het woord ‘woord’ is en doet. In het verlengde daarvan is ook ‘naamwoord’ een (zelfstandig) naamwoord, en bestaat ‘bijvoeglijk naamwoord’ zelfs uit twee zelfvervullers: ‘bijvoeglijk’ wordt bijgevoegd bij het naamwoord ‘naamwoord’.
Nog makkelijker wordt het bij ‘verkleinwoord’. Dat is geen zelfvervuller, want een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord dat door een achtervoegsel (-je, -pje, -tje, …) een verkleinde vorm van dat naamwoord creëert. ‘Verkleinwoordje’ is daarentegen wél een zelfvervuller: het is het verkleinwoordje van ‘verkleinwoord’, net zoals ‘afk.’ de afkorting is van ‘afkorting’.
Zo zijn er nog handenvol met andere voorbeelden. Een isogram is in de Nederlandse taal een woord dat bestaat uit louter verschillende letters; in het woord ‘isogram’ is inderdaad niet tweemaal dezelfde letter te vinden. Het woord ‘elfletterig’ bestaat toevalligerwijs uit precies elf letters (en ‘zeventienletterig’ uit zeventien), en ‘draaiaard’, een synoniem van ‘palindroom’, is zelf een palindroom. ‘Synoniem’ is overigens zelf ook een synoniem (van ‘gelijkbetekenend’), terwijl ‘antoniem’ juist het tegengestelde van ‘synoniem’ betekent en daarmee zelf ook een antoniem is.
Het leukste voorbeeld vinden we echter bij de woorden ‘autologisch’ en ‘heterologisch’, omdat daar een paradoxaal verband tussen bestaat. De paradox van Grelling gaat uit van twee waarheden. Ten eerste is een woord autologisch als het alleen zichzelf beschrijft (‘kort’ is een behoorlijk kort woord en is dus autologisch). Daarnaast is een woord heterologisch als het absoluut niet zichzelf beschrijft (‘lang’ is zeker geen lang woord en is dus heterologisch). De grote vraag is nu: is het woord ‘heterologisch’ autologisch of heterologisch?
Als ‘heterologisch’ autologisch is, zou het dus zichzelf moeten beschrijven. Dat kan niet, want als ‘heterologisch’ zichzelf zou beschrijven, zou het per definitie hetzelfde betekenen als ‘autologisch’, en dat is nu eenmaal niet zo. Dan moet ‘heterologisch’ dus een heterologisch woord zijn. In dat geval beschrijft het echter zichzelf, waardoor het dus een autologisch woord is. Het woord ‘heterologisch’ kan slechts autologisch zijn wanneer het zichzelf beschrijft en daardoor automatisch heterologisch is, en kan slechts heterologisch zijn wanneer het zichzelf niet beschrijft en daardoor automatisch autologisch is. Het woord ‘autologisch’ is duidelijk een autologisch woord (een zelfvervuller), maar ‘heterologisch’ kan niet heterologisch of autologisch zijn, omdat het dan automatisch het tegengestelde zou betekenen.
Als het nu begint te duizelen: geen zorgen, daar zijn paradoxen voor. Een paradox is immers een tegenspraak, iets dat klopt terwijl het niet kan kloppen. Het is daarom zo lekker paradoxaal dat het woord ‘paradox’ slechts op één manier een zelfvervuller zou kunnen zijn: als het niet zou bestaan.